Ömer is een harde, ambitieuze werker van Turkse afkomst en één van de stilste leerlingen in de tweede klas. Heeft altijd zijn huiswerk af en al zijn spullen bij zich in een grote rugzak. Ömer loopt er een beetje krom van.
Hij praat alleen hardop als hij de beurt krijgt. Zijn stem is zacht, ietwat hees en slaat soms een beetje over, want Ömer heeft de baard in de keel. Uit zichzelf stelt hij bijna nooit een vraag: pas als hij ècht iets wil weten, steekt hij zijn hand op. In het begin kwam er vervolgens vaak slechts een enkel woord uit zijn mond, bijvoorbeeld “cijfers”.
“Ja, cijfers Ömer… Kun je een hele zin voor me maken, alsjeblieft?” was dan mijn reactie.
“Juffrouw, heeft u de cijfers?” zei hij daarop met een verlegen glimlach en grote groengrijzige ogen, de hals licht voorovergebogen, de schouders een beetje opgetrokken.
“Heel goed! Ja, ik heb jullie werk nagekeken en ik heb de cijfers.”
Meestal is het cijfer van Ömer een dikke voldoende, soms zelfs wel hoger dan een 7. Dan straalt en glimt hij van trots.
Vlak na de uitreiking van het eerste rapport van dit jaar kwam Ömer naar me toe en stak zijn hand uit.
“Dank u wel, juffrouw.”
“Waarvoor Ömer?”
“Voor mijn hoge cijfer voor Nederlands op rapport.” Ömer weet nog niet goed wanneer je welk lidwoord moet gebruiken en laat ze dus maar liever weg.
“Daar hoef je mij toch niet voor te bedanken… Je hebt heel hard gewerkt en je hebt het zelf bereikt.”
“Nee juffrouw…komt door u.”
“Ik kan daar echt niks aan doen, hoor! Jij let goed op in de klas. Je maakt je huiswerk. Jij leert en maakt de toetsen. Ik kijk ze alleen maar na.”
“Nee, komt wel door u. Vorig jaar veel slechtere cijfers bij andere juffrouw. Komt echt door u.”
“Dat vind ik heel lief van je, maar… nou ja, laten we het erop houden dat de samenwerking goed is, ok?”
“Ja juffrouw, dat is goed.” Een knikje met het hoofd, ernstige en o, zo zachte blik in de mijne. Dan loopt hij weer weg.
In de laatste les van vrijdagmiddag (met het hoofd al half op de weekend-stand) zijn we hardop aan het lezen in de klas en uiteraard geef ik Ömer de beurt, want het is goed voor hem om dat te oefenen. Het gaat om een tekst waarin o.a. Apeldoorn en Doetinchem in voorkomen. De eerste plaatsnaam spreekt hij goed uit, maar bij de tweede maakt hij er iets van dat lijkt op “Doetinzjèm”.
Grinnikend zeg ik: “Nee joh, het ligt niet in Turkije! Het ligt in het oosten van Nederland en het heet Doe-tin-chem.” Iedereen vindt het een goede grap en als we uitgelachen zijn, gaat Ömer opgewekt verder met lezen.
Later, als Hanan (een lief dromerig meisje van Marokkaanse afkomst), een vraag over de tekst moet beantwoorden, blijkt dat ze onder haar hoofddoekje even met andere dingen is bezig geweest, want ook zij heeft het over “Doetinzjèm”.
En dan zegt Ömer luid en duidelijk: “Het is Doe-tin-chem. Het ligt niet in Marokko!”
Triomfantelijk kijkt hij in het rond.
zondag, april 12, 2009
woensdag, maart 04, 2009
Vanaf de vierde verdieping
Vrijdagmiddag, het laatste uur voordat de voorjaarsvakantie begint: ik geef Nederlands aan een tweede klas, die hiervóór gym hebben gehad. Meestal een zeer hardwerkende, leergierige groep, maar nu komen ze als een wervelstorm mijn lokaal binnen. Veertien pubers roepen en schreeuwen naar mij en naar elkaar: voor hen is de vakantie al begonnen!
Terwijl ik leerlingen individueel tot kalmte probeer te manen, zie ik vanuit mijn ooghoek, dat één van de levendigste jongens van de klas in een vloeiende beweging, onderwijl lachend en pratend met een klasgenoot, van de deur naar mijn bureau loopt, een paar kranten weggrist en die door het raam van vier hoog naar beneden gooit. Ik ben zo flabbergasted dat ik niet eens verontwaardiging of woede voel: alleen maar ongeloof over deze actie.
“Adil!!” schiet mijn stem de hoogte in, “Wat doe je? Ben je helemaal gek geworden?!”
“Ach juffrouw… hoe kan dat nou? Hoe kunt u dat nou zien? U keek helemaal deze kant niet op!” zegt hij oprecht verbaasd. Hij vindt het heel erg grappig zo te zien en Semih, zijn grote vriend die naast hem staat, geeft hem luid lachend een peut tegen zijn schouder. Samen hebben ze de grootste lol en beginnen een beetje te stoeien.
“Je gaat nu onmiddellijk die kranten halen en je legt ze hier weer netjes op de stapel.” Mijn stem klinkt blijkbaar streng genoeg, want Adil grijnst wel, maar doet vlot wat hem gezegd wordt.
Net op het moment dat ik de klas met een opdracht in het gareel heb gekregen, komt Adil –nog steeds vrolijk en energiek- binnen met de kranten en geeft ze aan mij.
“Alstublieft juffrouw,” zegt hij met een grote smile naar de rest van de klas en vooral naar Semih. Adil vindt zichzelf wel erg leuk en alhoewel ik hem charmant vind en de absurde humor van de hele toestand wel in kan zien, meen ik er toch goed aan te doen een ernstige noot aan het jolige geheel toe te voegen. Dus als Adil eindelijk op zijn plaats zit, zeg ik luid en duidelijk dat ik hem zo meteen het strafwerk zal geven, dat hij op de maandagochtend na de vakantie in moet leveren met een handtekening van zijn ouders.
Ineens slaat zijn stemming om en is hij hartstikke boos. Hij roept verontwaardigd door de klas dat hij helemaal geen strafwerk gaat schrijven volgende week omdat hij daar geen tijd voor heeft en hij gaat ook geen handtekening vragen en hij zweert (“Woelah!”) dat hij het niet gaat doen, want hij heeft heel veel afspraken en hij gaat ook werken, dus hij kan niet eens strafwerk maken, etc. etc.
Om zijn woorden kracht bij te zetten, gebaart hij wild met zijn armen, slaat af en toe eens met de vlakke hand op tafel en schudt verwoed met zijn hoofd. Hij gaat het echt niet doen!
Ik laat hem rustig uitrazen, terwijl ik vanaf mijn stoel de klas rondkijk en me afvraag in hoeverre dit nou ernst of komedie is. Ondertussen werken sommige leerlingen (wonderbaarlijk genoeg) onverstoorbaar door aan hun opdracht en anderen hebben zich verbaasd giechelend naar Adil omgedraaid. Semih houdt zich op de vlakte.
Als Adil stilvalt, zeg ik op besliste toon tegen hem: “Je pakt zomaar iets dat niet van jou is en dan gooi je het ook nog uit het raam! Dat is niet normaal en daarom moet je strafregels schrijven. En hoe jij hier tekeer gaat, vind ik ook niet normaal. Of moet ik soms denken dat je ouders je niet geleerd hebben hoe het hoort?! Dus nu ga je aan het werk en hou je je rustig.”
Hij pruttelt nog wat, terwijl zijn klasgenoten hun instemming met mij betuigen, maar pakt wel z’n boek en schrift erbij. Het wordt stil in de klas.
Ik schrijf op een A4-tje: “Onder geen enkele voorwaarde mag ik tijdschriften, kranten, boeken of andere dingen vanaf de vierde verdieping naar beneden gooien. Als ik dat toch doe, moet ik strafregels schrijven.” Bovenaan zet ik Adil’s naam en het aantal malen dat hij dit gaat overschrijven: 50x. Dan loop ik zachtjes door de klas en leg het blaadje op zijn tafel. Hij bekijkt het en slaat weer op tilt.
“Juffrouw, dit is veel te veel. Vijftig keer, dat is echt veel te veel! Dit ga ik niet doen!” roept hij door de klas, opnieuw met een hoop vertoon van verontwaardiging en temperament. Maar ik bemerk een opening.
“Hoe vaak zou jij dan redelijk vinden?” vraag ik hem op uitdagende toon.
“Twintig keer!” en hij lacht alweer een beetje.
“Neeeheeeh,” lach ik terug ”veertig keer!”
“Vijfentwintig keer!”
“Dertig keer en dat is mijn allerlaatste bod!”, zeg ik en loop met uitgestoken hand op hem af. Hij pakt hem aan en zegt: “Afgesproken,juffrouw.”
Maandagochtend, na een week vakantie, staat hij om half negen met zijn ondertekende strafwerk (vier volgeschreven A4-tjes) voor mijn neus. “Ik heb alles geschreven en ik ken het zelfs uit mijn hoofd, juffrouw.” Met stralende ogen raffelt hij de zinnen af en kijkt me verwachtingsvol aan.
Natuurlijk krijgt hij een dik vet compliment!
Terwijl ik leerlingen individueel tot kalmte probeer te manen, zie ik vanuit mijn ooghoek, dat één van de levendigste jongens van de klas in een vloeiende beweging, onderwijl lachend en pratend met een klasgenoot, van de deur naar mijn bureau loopt, een paar kranten weggrist en die door het raam van vier hoog naar beneden gooit. Ik ben zo flabbergasted dat ik niet eens verontwaardiging of woede voel: alleen maar ongeloof over deze actie.
“Adil!!” schiet mijn stem de hoogte in, “Wat doe je? Ben je helemaal gek geworden?!”
“Ach juffrouw… hoe kan dat nou? Hoe kunt u dat nou zien? U keek helemaal deze kant niet op!” zegt hij oprecht verbaasd. Hij vindt het heel erg grappig zo te zien en Semih, zijn grote vriend die naast hem staat, geeft hem luid lachend een peut tegen zijn schouder. Samen hebben ze de grootste lol en beginnen een beetje te stoeien.
“Je gaat nu onmiddellijk die kranten halen en je legt ze hier weer netjes op de stapel.” Mijn stem klinkt blijkbaar streng genoeg, want Adil grijnst wel, maar doet vlot wat hem gezegd wordt.
Net op het moment dat ik de klas met een opdracht in het gareel heb gekregen, komt Adil –nog steeds vrolijk en energiek- binnen met de kranten en geeft ze aan mij.
“Alstublieft juffrouw,” zegt hij met een grote smile naar de rest van de klas en vooral naar Semih. Adil vindt zichzelf wel erg leuk en alhoewel ik hem charmant vind en de absurde humor van de hele toestand wel in kan zien, meen ik er toch goed aan te doen een ernstige noot aan het jolige geheel toe te voegen. Dus als Adil eindelijk op zijn plaats zit, zeg ik luid en duidelijk dat ik hem zo meteen het strafwerk zal geven, dat hij op de maandagochtend na de vakantie in moet leveren met een handtekening van zijn ouders.
Ineens slaat zijn stemming om en is hij hartstikke boos. Hij roept verontwaardigd door de klas dat hij helemaal geen strafwerk gaat schrijven volgende week omdat hij daar geen tijd voor heeft en hij gaat ook geen handtekening vragen en hij zweert (“Woelah!”) dat hij het niet gaat doen, want hij heeft heel veel afspraken en hij gaat ook werken, dus hij kan niet eens strafwerk maken, etc. etc.
Om zijn woorden kracht bij te zetten, gebaart hij wild met zijn armen, slaat af en toe eens met de vlakke hand op tafel en schudt verwoed met zijn hoofd. Hij gaat het echt niet doen!
Ik laat hem rustig uitrazen, terwijl ik vanaf mijn stoel de klas rondkijk en me afvraag in hoeverre dit nou ernst of komedie is. Ondertussen werken sommige leerlingen (wonderbaarlijk genoeg) onverstoorbaar door aan hun opdracht en anderen hebben zich verbaasd giechelend naar Adil omgedraaid. Semih houdt zich op de vlakte.
Als Adil stilvalt, zeg ik op besliste toon tegen hem: “Je pakt zomaar iets dat niet van jou is en dan gooi je het ook nog uit het raam! Dat is niet normaal en daarom moet je strafregels schrijven. En hoe jij hier tekeer gaat, vind ik ook niet normaal. Of moet ik soms denken dat je ouders je niet geleerd hebben hoe het hoort?! Dus nu ga je aan het werk en hou je je rustig.”
Hij pruttelt nog wat, terwijl zijn klasgenoten hun instemming met mij betuigen, maar pakt wel z’n boek en schrift erbij. Het wordt stil in de klas.
Ik schrijf op een A4-tje: “Onder geen enkele voorwaarde mag ik tijdschriften, kranten, boeken of andere dingen vanaf de vierde verdieping naar beneden gooien. Als ik dat toch doe, moet ik strafregels schrijven.” Bovenaan zet ik Adil’s naam en het aantal malen dat hij dit gaat overschrijven: 50x. Dan loop ik zachtjes door de klas en leg het blaadje op zijn tafel. Hij bekijkt het en slaat weer op tilt.
“Juffrouw, dit is veel te veel. Vijftig keer, dat is echt veel te veel! Dit ga ik niet doen!” roept hij door de klas, opnieuw met een hoop vertoon van verontwaardiging en temperament. Maar ik bemerk een opening.
“Hoe vaak zou jij dan redelijk vinden?” vraag ik hem op uitdagende toon.
“Twintig keer!” en hij lacht alweer een beetje.
“Neeeheeeh,” lach ik terug ”veertig keer!”
“Vijfentwintig keer!”
“Dertig keer en dat is mijn allerlaatste bod!”, zeg ik en loop met uitgestoken hand op hem af. Hij pakt hem aan en zegt: “Afgesproken,juffrouw.”
Maandagochtend, na een week vakantie, staat hij om half negen met zijn ondertekende strafwerk (vier volgeschreven A4-tjes) voor mijn neus. “Ik heb alles geschreven en ik ken het zelfs uit mijn hoofd, juffrouw.” Met stralende ogen raffelt hij de zinnen af en kijkt me verwachtingsvol aan.
Natuurlijk krijgt hij een dik vet compliment!
zondag, februari 22, 2009
Khalid Boudou op school
Ik geef Nederlands aan o.a. een tweede klas met zeer levendige, enthousiaste en fantasievolle leerlingen. Ze houden ontzettend van verhalen vertellen en verzinnen. Daarom zijn we met het schrijven van een boek begonnen over een onderwerp dat ze zelf hebben bepaald: een jongen en een meisje uit Amsterdam West hebben iets met elkaar, totdat het meisje wordt ingepalmd door een loverboy. Er is research gedaan, er zijn discussies gevoerd, we hebben de personages al wat ontwikkeld en een grove verhaallijn is uitgezet.
Omdat lezen helpt als je zelf wil schrijven, hebben we Pizzamaffia van Khalid Boudou gelezen. De leerlingen waren stomverbaasd dat er zo’n boek bestond: met taal die ze zelf ook gebruiken en met situaties, personages en dilemma’s die ze (her)kennen uit hun eigen leven. Het enthousiasme was zó groot dat ik besloot om de schrijver naar school te halen. Via de officiële instantie was het behoorlijk aan de prijs, maar zodra Khalid hoorde dat het voor jongeren was en ook nog eens uit het “onvolprezen” Amsterdam West, was hij bereid om voor de helft van de prijs te komen.
Toen ik de ontmoeting aankondigde in de klas, was de eerste reactie, dat er voor lekker eten en drinken gezorgd moest worden. Gastvrijheid is belangrijk! Toen dat eenmaal geregeld was, werden er vragen opgesteld in de categorieën beroep, persoonlijk en ontwikkeling. Twee koppels meldden zich als gespreksleiders, nadat we hadden besproken wat dat inhoudt en hoe je zoiets doet.
De donderdag voor de voorjaarvakantie was het zover.
Om 13 uur zaten we achter de in een rechthoek opgestelde tafels, met zelfgemaakte naambordjes voor ons, te wachten op onze gast. De leerlingen hadden allerlei versnaperingen meegebracht: Turkse pizza stond naast een schaal haring, er waren koekjes en chips en er was drop. De multiculturele samenleving!
Bij het hek van de school opgewacht door drie jongens van respectievelijk Turkse, Marokkaanse en Ghanese afkomst, werd een vrolijk lachende Khalid Boudou uiteindelijk het lokaal binnengebracht en naar zijn plaats geleid. Tijdens het voorstellingsrondje lieten zelfs de meest luidruchtige leerlingen zich van een –voor mij nog onbekende- beleefde en bedeesde kant zien. Ze waren duidelijk onder de indruk van hun gast. Maar al snel was het ijs gebroken, mede door de open en geïnteresseerde houding van Khalid naar deze pubers toe.
De leerlingen wilden graag weten waar hij vandaan kwam en hoe hij tot schrijven was gekomen. Khalid vertelde dat zijn vader vroeger in Marokko heel arm was geweest. Er was wel een school in de buurt, maar daar kon vader Boudou niet altijd heen. De leraar moest namelijk betaald worden met een stukje vlees of een eitje (niet eens in geld!) en soms had zijn familie zelfs dat eitje niet... Dus toen de vader van Khalid ouder werd, is hij naar Nederland gekomen om meer geld te verdienen en zo zijn kinderen een betere toekomst te bieden.
“Wat vonden uw ouders en familie ervan dat u schrijver wilde worden?”
“Een arme vader wil dat zijn kinderen rijk worden en schrijvers worden meestal niet rijk. Iedereen dènkt dat wel, maar het ìs niet zo,” reageerde Khalid. Hij legde vervolgens uit hoe hij het aangepakt had en gaf de leerlingen een goede raad mee:
“Veel praten, veel discussie en uiteindelijk kom je er wel uit. Maak je los, kies voor jezelf, maar zonder anderen pijn te doen. Niet met geweld en met hard op deuren slaan. Langzaam aan dat stuurtje draaien, zodat alles wordt bijgesteld.”
In anderhalf uur tijd zijn er heel wat onderwerpen de revue gepasseerd: taboes in de Marokkaanse cultuur van 15 jaar geleden en nu, het roken van weed, trouwen, hoe lang het duurt om een boek te schrijven, voetballen en andere hobby’s, geld verdienen en wat er leuk aan is om een boek te schrijven: je creëert je eigen wereld. De sfeer was zeker geanimeerd, maar tegen het einde vonden enkele leerlingen het wel moeilijk om zich te blijven concentreren. Toch bleven er na de bel nog zo’n zeven leerlingen zitten om na te praten.
Oumaima, die had willen weten of Khalid getrouwd was (en die vraag tot grote hilariteit van ons allemaal ook had gesteld) maakte gebruik van de gelegenheid, ging naast hem zitten en zette een onverbloemd flirtoffensief in.
“Wilt u nog wat drinken, wilt u nog wat chips?” Compleet met de zogenaamde hair-flip had ze het er maar druk mee. Ik zat er bij en keek er verbaasd naar, terwijl ik me afvroeg hoe dit in te schatten en of ik in moest grijpen. Gelukkig kon Khalid er heel goed mee om gaan: hij hield met veel humor afstand zonder haar te schofferen. En toen maakte Bilal een gouden opmerking, waardoor we allemaal in lachen uitbarstten: “Meester, u moet oppassen hoor, want ze doet dat nu met u: heel langzaam aan het stuurtje draaien…”
Omdat lezen helpt als je zelf wil schrijven, hebben we Pizzamaffia van Khalid Boudou gelezen. De leerlingen waren stomverbaasd dat er zo’n boek bestond: met taal die ze zelf ook gebruiken en met situaties, personages en dilemma’s die ze (her)kennen uit hun eigen leven. Het enthousiasme was zó groot dat ik besloot om de schrijver naar school te halen. Via de officiële instantie was het behoorlijk aan de prijs, maar zodra Khalid hoorde dat het voor jongeren was en ook nog eens uit het “onvolprezen” Amsterdam West, was hij bereid om voor de helft van de prijs te komen.
Toen ik de ontmoeting aankondigde in de klas, was de eerste reactie, dat er voor lekker eten en drinken gezorgd moest worden. Gastvrijheid is belangrijk! Toen dat eenmaal geregeld was, werden er vragen opgesteld in de categorieën beroep, persoonlijk en ontwikkeling. Twee koppels meldden zich als gespreksleiders, nadat we hadden besproken wat dat inhoudt en hoe je zoiets doet.
De donderdag voor de voorjaarvakantie was het zover.
Om 13 uur zaten we achter de in een rechthoek opgestelde tafels, met zelfgemaakte naambordjes voor ons, te wachten op onze gast. De leerlingen hadden allerlei versnaperingen meegebracht: Turkse pizza stond naast een schaal haring, er waren koekjes en chips en er was drop. De multiculturele samenleving!
Bij het hek van de school opgewacht door drie jongens van respectievelijk Turkse, Marokkaanse en Ghanese afkomst, werd een vrolijk lachende Khalid Boudou uiteindelijk het lokaal binnengebracht en naar zijn plaats geleid. Tijdens het voorstellingsrondje lieten zelfs de meest luidruchtige leerlingen zich van een –voor mij nog onbekende- beleefde en bedeesde kant zien. Ze waren duidelijk onder de indruk van hun gast. Maar al snel was het ijs gebroken, mede door de open en geïnteresseerde houding van Khalid naar deze pubers toe.
De leerlingen wilden graag weten waar hij vandaan kwam en hoe hij tot schrijven was gekomen. Khalid vertelde dat zijn vader vroeger in Marokko heel arm was geweest. Er was wel een school in de buurt, maar daar kon vader Boudou niet altijd heen. De leraar moest namelijk betaald worden met een stukje vlees of een eitje (niet eens in geld!) en soms had zijn familie zelfs dat eitje niet... Dus toen de vader van Khalid ouder werd, is hij naar Nederland gekomen om meer geld te verdienen en zo zijn kinderen een betere toekomst te bieden.
“Wat vonden uw ouders en familie ervan dat u schrijver wilde worden?”
“Een arme vader wil dat zijn kinderen rijk worden en schrijvers worden meestal niet rijk. Iedereen dènkt dat wel, maar het ìs niet zo,” reageerde Khalid. Hij legde vervolgens uit hoe hij het aangepakt had en gaf de leerlingen een goede raad mee:
“Veel praten, veel discussie en uiteindelijk kom je er wel uit. Maak je los, kies voor jezelf, maar zonder anderen pijn te doen. Niet met geweld en met hard op deuren slaan. Langzaam aan dat stuurtje draaien, zodat alles wordt bijgesteld.”
In anderhalf uur tijd zijn er heel wat onderwerpen de revue gepasseerd: taboes in de Marokkaanse cultuur van 15 jaar geleden en nu, het roken van weed, trouwen, hoe lang het duurt om een boek te schrijven, voetballen en andere hobby’s, geld verdienen en wat er leuk aan is om een boek te schrijven: je creëert je eigen wereld. De sfeer was zeker geanimeerd, maar tegen het einde vonden enkele leerlingen het wel moeilijk om zich te blijven concentreren. Toch bleven er na de bel nog zo’n zeven leerlingen zitten om na te praten.
Oumaima, die had willen weten of Khalid getrouwd was (en die vraag tot grote hilariteit van ons allemaal ook had gesteld) maakte gebruik van de gelegenheid, ging naast hem zitten en zette een onverbloemd flirtoffensief in.
“Wilt u nog wat drinken, wilt u nog wat chips?” Compleet met de zogenaamde hair-flip had ze het er maar druk mee. Ik zat er bij en keek er verbaasd naar, terwijl ik me afvroeg hoe dit in te schatten en of ik in moest grijpen. Gelukkig kon Khalid er heel goed mee om gaan: hij hield met veel humor afstand zonder haar te schofferen. En toen maakte Bilal een gouden opmerking, waardoor we allemaal in lachen uitbarstten: “Meester, u moet oppassen hoor, want ze doet dat nu met u: heel langzaam aan het stuurtje draaien…”
maandag, februari 16, 2009
Plantjes
In de week voor de Kerstvakantie kwam ik in "mijn" lokaal en merkte dat er twee planten verdwenen waren. Er lag her en der wat potaarde op de grond en in de prullenbak vond ik resten van wat eens een hedera en een aloë vera waren geweest. Wat was er gebeurd? Welke klas had hier les gekregen en van wie? Op dat moment vielen die vragen niet te beantwoorden, maar het spookte in mijn hoofd terwijl ik een 1e klas Nederlandse les probeerde te geven.
Ik heb al vaak ervaren dat het in dergelijke situaties –als je gedachten elders zijn- beter is om er iets over te zeggen tegen een klas, dan om heel krampachtig te gaan doen alsof er niets aan de hand is. Leerlingen zijn gevoelig voor onderstromen en je kunt ze er maar beter bij betrekken dan met man en macht te proberen gewoon les te geven, terwijl je vol met vragen of emoties zit.
"Ik ben een beetje in de war, omdat er vanochtend een andere klas les heeft gehad in dit lokaal en nu zijn er twee plantjes verdwenen," zei ik "en dat vind ik echt heel vervelend."
Allereerst kwamen er reacties in de trant van "Ja maar, dat hebben wij toch niet gedaan!"
Leerlingen op deze school voelen zich snel aangevallen en beschuldigd.
"Nee, zo bedoel ik het ook niet. Ik wil alleen uitleggen waarom ik misschien een beetje afwezig ben. Ik begrijp niet dat zoiets kan gebeuren."
"Waarom heeft die leraar niks gedaan?"
Goede vraag. Weet ik geen antwoord op.
Het is in ieder geval fijn om te merken dat deze leerlingen net zo verontwaardigd zijn als ik: zij vinden het ook niet leuk dat de plantjes wijlen zijn en laten en passant weten dat ze het echt waarderen dat ik iets moois probeer te maken van dit troosteloze lokaal.
Later blijkt dat er van alles is voorgevallen tijdens de economieles van een 4e klas en dat de hoofdverdachte Ashraf is, de jongen die een paar maanden geleden zó prachtig voor me heeft gezongen dat ik er kippenvel van kreeg. Ashraf is niet altijd een lieve jongen met ontroerende kwaliteiten, hoor ik. En hij weigert tegenover èn zijn teamleider èn zijn mentor èn de betreffende leraar te bekennen dat hij die planten heeft vernield. Dus tegenover mij kàn hij (als hij het al zou willen) niet eens meer de waarheid spreken: het zou gezichtsverlies betekenen.
Ik verzin een list.
Na de kerstvakantie zie ik hem in “mijn” lokaal zitten: hij heeft weer economie. Met een grote glimlach op mijn gezicht wenk ik hem en hij komt naar buiten. Ik steek mijn hand uit, hij pakt hem aan, glimlacht ook.
“Hé Ashraf, hoe is het? Ik wou je even een Gelukkig Nieuwjaar wensen. Heb je een leuke vakantie gehad?”
Hij is een beetje verbaasd: haal ik hem daarvoor de les uit?
“Ja, was ok. U ook een Gelukkig Nieuwjaar.”
“Zeg, wist je eigenlijk dat dit mijn lokaal is…..?”
De schrik in zijn ogen is er slechts een nanoseconde, maar ik heb het gezien.
We keken elkaar recht aan, ik heb het gezien en ben daardoor gerustgesteld. Hij schudt zijn hoofd in ontkenning.
“Nee, hè? Dat dacht ik al… Vorige keer zijn hier wat dingen misgegaan, terwijl ik zo mijn best doe om het een beetje gezellig te maken. Dat heb je waarschijnlijk wel gezien. Ik weet niet hoe dat precies gebeurd is en wie het gedaan heeft… Ik zou je alleen willen vragen of je voor mij een oogje in het zeil wil houden. Even opletten dat het netjes blijft en er niks kapot wordt gemaakt. Zou je dat willen doen voor mij?”
“Natuurlijk,” zegt hij, “komt in orde, juffrouw.”
Ik zeg dat ik dat heel erg waardeer en hij gaat terug naar de les.
Sindsdien is er niets meer gebeurd en onlangs heb ik hem daarvoor bedankt.
Hij glom van trots.
Ik heb al vaak ervaren dat het in dergelijke situaties –als je gedachten elders zijn- beter is om er iets over te zeggen tegen een klas, dan om heel krampachtig te gaan doen alsof er niets aan de hand is. Leerlingen zijn gevoelig voor onderstromen en je kunt ze er maar beter bij betrekken dan met man en macht te proberen gewoon les te geven, terwijl je vol met vragen of emoties zit.
"Ik ben een beetje in de war, omdat er vanochtend een andere klas les heeft gehad in dit lokaal en nu zijn er twee plantjes verdwenen," zei ik "en dat vind ik echt heel vervelend."
Allereerst kwamen er reacties in de trant van "Ja maar, dat hebben wij toch niet gedaan!"
Leerlingen op deze school voelen zich snel aangevallen en beschuldigd.
"Nee, zo bedoel ik het ook niet. Ik wil alleen uitleggen waarom ik misschien een beetje afwezig ben. Ik begrijp niet dat zoiets kan gebeuren."
"Waarom heeft die leraar niks gedaan?"
Goede vraag. Weet ik geen antwoord op.
Het is in ieder geval fijn om te merken dat deze leerlingen net zo verontwaardigd zijn als ik: zij vinden het ook niet leuk dat de plantjes wijlen zijn en laten en passant weten dat ze het echt waarderen dat ik iets moois probeer te maken van dit troosteloze lokaal.
Later blijkt dat er van alles is voorgevallen tijdens de economieles van een 4e klas en dat de hoofdverdachte Ashraf is, de jongen die een paar maanden geleden zó prachtig voor me heeft gezongen dat ik er kippenvel van kreeg. Ashraf is niet altijd een lieve jongen met ontroerende kwaliteiten, hoor ik. En hij weigert tegenover èn zijn teamleider èn zijn mentor èn de betreffende leraar te bekennen dat hij die planten heeft vernield. Dus tegenover mij kàn hij (als hij het al zou willen) niet eens meer de waarheid spreken: het zou gezichtsverlies betekenen.
Ik verzin een list.
Na de kerstvakantie zie ik hem in “mijn” lokaal zitten: hij heeft weer economie. Met een grote glimlach op mijn gezicht wenk ik hem en hij komt naar buiten. Ik steek mijn hand uit, hij pakt hem aan, glimlacht ook.
“Hé Ashraf, hoe is het? Ik wou je even een Gelukkig Nieuwjaar wensen. Heb je een leuke vakantie gehad?”
Hij is een beetje verbaasd: haal ik hem daarvoor de les uit?
“Ja, was ok. U ook een Gelukkig Nieuwjaar.”
“Zeg, wist je eigenlijk dat dit mijn lokaal is…..?”
De schrik in zijn ogen is er slechts een nanoseconde, maar ik heb het gezien.
We keken elkaar recht aan, ik heb het gezien en ben daardoor gerustgesteld. Hij schudt zijn hoofd in ontkenning.
“Nee, hè? Dat dacht ik al… Vorige keer zijn hier wat dingen misgegaan, terwijl ik zo mijn best doe om het een beetje gezellig te maken. Dat heb je waarschijnlijk wel gezien. Ik weet niet hoe dat precies gebeurd is en wie het gedaan heeft… Ik zou je alleen willen vragen of je voor mij een oogje in het zeil wil houden. Even opletten dat het netjes blijft en er niks kapot wordt gemaakt. Zou je dat willen doen voor mij?”
“Natuurlijk,” zegt hij, “komt in orde, juffrouw.”
Ik zeg dat ik dat heel erg waardeer en hij gaat terug naar de les.
Sindsdien is er niets meer gebeurd en onlangs heb ik hem daarvoor bedankt.
Hij glom van trots.
Abonneren op:
Posts (Atom)