Vrijdagmiddag, het laatste uur voordat de voorjaarsvakantie begint: ik geef Nederlands aan een tweede klas, die hiervóór gym hebben gehad. Meestal een zeer hardwerkende, leergierige groep, maar nu komen ze als een wervelstorm mijn lokaal binnen. Veertien pubers roepen en schreeuwen naar mij en naar elkaar: voor hen is de vakantie al begonnen!
Terwijl ik leerlingen individueel tot kalmte probeer te manen, zie ik vanuit mijn ooghoek, dat één van de levendigste jongens van de klas in een vloeiende beweging, onderwijl lachend en pratend met een klasgenoot, van de deur naar mijn bureau loopt, een paar kranten weggrist en die door het raam van vier hoog naar beneden gooit. Ik ben zo flabbergasted dat ik niet eens verontwaardiging of woede voel: alleen maar ongeloof over deze actie.
“Adil!!” schiet mijn stem de hoogte in, “Wat doe je? Ben je helemaal gek geworden?!”
“Ach juffrouw… hoe kan dat nou? Hoe kunt u dat nou zien? U keek helemaal deze kant niet op!” zegt hij oprecht verbaasd. Hij vindt het heel erg grappig zo te zien en Semih, zijn grote vriend die naast hem staat, geeft hem luid lachend een peut tegen zijn schouder. Samen hebben ze de grootste lol en beginnen een beetje te stoeien.
“Je gaat nu onmiddellijk die kranten halen en je legt ze hier weer netjes op de stapel.” Mijn stem klinkt blijkbaar streng genoeg, want Adil grijnst wel, maar doet vlot wat hem gezegd wordt.
Net op het moment dat ik de klas met een opdracht in het gareel heb gekregen, komt Adil –nog steeds vrolijk en energiek- binnen met de kranten en geeft ze aan mij.
“Alstublieft juffrouw,” zegt hij met een grote smile naar de rest van de klas en vooral naar Semih. Adil vindt zichzelf wel erg leuk en alhoewel ik hem charmant vind en de absurde humor van de hele toestand wel in kan zien, meen ik er toch goed aan te doen een ernstige noot aan het jolige geheel toe te voegen. Dus als Adil eindelijk op zijn plaats zit, zeg ik luid en duidelijk dat ik hem zo meteen het strafwerk zal geven, dat hij op de maandagochtend na de vakantie in moet leveren met een handtekening van zijn ouders.
Ineens slaat zijn stemming om en is hij hartstikke boos. Hij roept verontwaardigd door de klas dat hij helemaal geen strafwerk gaat schrijven volgende week omdat hij daar geen tijd voor heeft en hij gaat ook geen handtekening vragen en hij zweert (“Woelah!”) dat hij het niet gaat doen, want hij heeft heel veel afspraken en hij gaat ook werken, dus hij kan niet eens strafwerk maken, etc. etc.
Om zijn woorden kracht bij te zetten, gebaart hij wild met zijn armen, slaat af en toe eens met de vlakke hand op tafel en schudt verwoed met zijn hoofd. Hij gaat het echt niet doen!
Ik laat hem rustig uitrazen, terwijl ik vanaf mijn stoel de klas rondkijk en me afvraag in hoeverre dit nou ernst of komedie is. Ondertussen werken sommige leerlingen (wonderbaarlijk genoeg) onverstoorbaar door aan hun opdracht en anderen hebben zich verbaasd giechelend naar Adil omgedraaid. Semih houdt zich op de vlakte.
Als Adil stilvalt, zeg ik op besliste toon tegen hem: “Je pakt zomaar iets dat niet van jou is en dan gooi je het ook nog uit het raam! Dat is niet normaal en daarom moet je strafregels schrijven. En hoe jij hier tekeer gaat, vind ik ook niet normaal. Of moet ik soms denken dat je ouders je niet geleerd hebben hoe het hoort?! Dus nu ga je aan het werk en hou je je rustig.”
Hij pruttelt nog wat, terwijl zijn klasgenoten hun instemming met mij betuigen, maar pakt wel z’n boek en schrift erbij. Het wordt stil in de klas.
Ik schrijf op een A4-tje: “Onder geen enkele voorwaarde mag ik tijdschriften, kranten, boeken of andere dingen vanaf de vierde verdieping naar beneden gooien. Als ik dat toch doe, moet ik strafregels schrijven.” Bovenaan zet ik Adil’s naam en het aantal malen dat hij dit gaat overschrijven: 50x. Dan loop ik zachtjes door de klas en leg het blaadje op zijn tafel. Hij bekijkt het en slaat weer op tilt.
“Juffrouw, dit is veel te veel. Vijftig keer, dat is echt veel te veel! Dit ga ik niet doen!” roept hij door de klas, opnieuw met een hoop vertoon van verontwaardiging en temperament. Maar ik bemerk een opening.
“Hoe vaak zou jij dan redelijk vinden?” vraag ik hem op uitdagende toon.
“Twintig keer!” en hij lacht alweer een beetje.
“Neeeheeeh,” lach ik terug ”veertig keer!”
“Vijfentwintig keer!”
“Dertig keer en dat is mijn allerlaatste bod!”, zeg ik en loop met uitgestoken hand op hem af. Hij pakt hem aan en zegt: “Afgesproken,juffrouw.”
Maandagochtend, na een week vakantie, staat hij om half negen met zijn ondertekende strafwerk (vier volgeschreven A4-tjes) voor mijn neus. “Ik heb alles geschreven en ik ken het zelfs uit mijn hoofd, juffrouw.” Met stralende ogen raffelt hij de zinnen af en kijkt me verwachtingsvol aan.
Natuurlijk krijgt hij een dik vet compliment!
woensdag, maart 04, 2009
Abonneren op:
Posts (Atom)